De hamer van Obama en de spijkers
van Bush
Stevo Akkerman
1/05/14
COLUMN
Van generaals wordt wel gezegd dat
ze altijd de vorige oorlog vechten
in plaats van de huidige, maar zij zijn
niet de enigen. Politici doen het ook - iedereen doet het - en zo struikelt de wereld van ongeluk naar ongeluk,
steeds beter voorbereid op
het verleden, nooit bestand tegen het heden.
Neem Barack Obama. De president hield deze week een rede over zijn
buitenlands beleid, aangekondigd als een 'big moment': we zouden een ommezwaai van jewelste voorgeschoteld krijgen. Als het dat was, dan hooguit
ten opzichte van George W. Bush, terwijl
die al zes jaar weg is.
Voor de cadetten
van de militaire academie
West Point betoogde Obama dat
gewapende buitenlandse avonturen vaak contra-productief zijn. Helemaal juist. Logisch ook dat
hij met enige graagte stilstond bij het einde van de missies die
Bush begon: "Jullie zijn de eerste lichting sinds nine eleven die waarschijnlijk niet hoeft te vechten
in Irak of Afghanistan."
Hamer en spijker
En
wie zal Obama tegenspreken als hij zegt dat
zelfs het grootste leger ter wereld
niet de oplossing is voor alles? "Dat we de beste hamer hebben, wil
niet zeggen dat elk probleem een spijker is."
Mooi! Maar toen de president eraan toevoegde het terrorisme als grootste internationale
bedreiging te zien, en nauwelijks iets zei over de akelige comeback van het negentiende-eeuwse
nationalisme (met Rusland
en China als meest sprekende voorbeelden), viel hij door de mand.
Het
lijkt erop dat hij is blijven
steken in zijn gevecht met de Bush-doctrine, waardoor
hij de nieuwe veiligheidskwesties niet scherp genoeg ziet.
Deed hij dat wel, dan had hij
veel meer gewezen op de Amerikaanse militaire macht als contragewicht tegen de territoriale gulzigheid van Moskou en Peking.
Oekraïne was daar niet mee geholpen
geweest, maar voor de stabiliteit in Europa is dit wel
een punt. In het oosten heerst ongerustheid, met name in
de Baltische staten en Polen, die vanwege hun Navo-lidmaatschap aanspraak maken op militaire bescherming. Die landen willen weten
of ze op de VS kunnen rekenen (zonder de VS is de Navo niets, dat
weten de Balten en de Polen heel goed). Iets dergelijks geldt ook voor
de landen in de Zuid-Chinese
Zee die een militaire verdrag met Washington hebben gesloten; zijn de Amerikaanse beloftes wel iets waard?
Moe
van de wereld
Dat ze daar niet zeker
van zijn, is niet verwonderlijk. Niet alleen omdat Obama eerder 'rode lijnen' heeft gelaten voor
wat ze waren,
ook omdat de president opereert in een Amerikaans klimaat van afzijdigheid. In een lang essay in de New Republic schetst
Robert Kagan de historische
achtergrond van deze ontwikkeling: hoe de tegenstribbelende
Amerikanen door de Japanse aanval op Pearl Harbour gedwongen werden zich te mengen
in de Tweede Wereldoorlog
en hoe dat trauma de basis legde
voor hun voortgaande betrokkenheid bij de wereld. Hoe er andere trauma's voor in de plaats zijn gekomen: Vietnam, Irak, Afghanistan. En nu zijn de Amerikanen niet alleen moe van de strijd, maar ook
moe van de wereld. Kagan citeert peilingen
waaruit blijkt dat meer dan
de helft van de Amerikanen vindt dat de VS zich niet moeten
bemoeien met het lot van andere
landen.
Dat is goed nieuws voor wie
alleen de fouten ziet van het Amerikaanse optreden van de afgelopen zestig jaar. Maar
die moet dan ook deze vraag
beantwoorden: welk ander land kan de nog grotere boosdoeners
stoppen?